zaterdag 12 januari 2008

Op de Kruzenshtern

Het dek van de Kruzenshtern glooit als een omgekeerde schoenzool.
Beneden in de kombuis schillen jonge matrozen patatten. Op
het fornuis ernaast een eenzame tomaat. O, neigend kompas:
hoe zoet is voor u de zee. Ik hunker haast de horizon voorbij,
maar weet het schip hier aan de ree. Dan hoor ik plots mijn vader
van kanotochten in de branding spreken, zie ik hem

in jeugdherinneringen stampend aan de reling van een sleepboot
woeste zee bedwingen. Hij mocht met loodsen wel eens mee.
Kartelrandfoto’s heb ik uit zijn jonge jaren: niet weet hij wie
wiens vader worden zal. Hij danst aan wal in zwemtenue
met ouderwetse meisjes. Waarom? Niet echt kijkt hij naar hen om,
zij zien wel hem in heel zijn onbeholpen heldendom.

Daar denk ik aan op het plankier van deze viermastbark.
Hier sta ik met een almaar grijzer snor aan boord van wat ik als
een huis beschouwen kunnen zou. Getouw dat wijst naar zware
luchten. Er kruipt een god langs naar beneden en erboven
knettert zacht sint-elmusvuur. Waarom ben ik het liefst
in mijn vertrek en schieten avonturen mij door aderen

zodra ik voet zet aan een boord? Zitten er erfelijkheden in het woord?
Zeelui blijven met wapperende lintjes aan hun hoofd en strepen
over uit te trekken borsten in wezen altijd jongetjes, met ver
een huis, bedachte avonturen en vluchtige meisjes onder de pet.
Geloof in iets. In een vorig leven was ik kapitein. Hier
vastgelegd. Hij slaat een bladzijde van water om.


uit In de buurt van de wereld, Kleinood & Grootzeer,
Bergen op Zoom, 2002 (ISBN 90-76644-23-3)