donderdag 1 november 2007

Schuinte schept het hart zijn vreemde tover
Nadat ik de bloemlezing een aantal malen uit de bibliotheek haalde, heb ik me nu De gedichten 1953-2002 van Willy Roggeman toch maar zelf aangeschaft. Zijn poëzie bleef maar trekken. Ze is zeker niet gemakkelijk. “Zich los zingen van de betekenis is zich verwijderen van de algemeen gangbare taal. Zich los zingen is overgaan tot een ander taalniveau, waarbij men de communicatieve taak van de taal loslaat om een poëticaal equivalent te creëren. In die richting gaat het met Willy Roggeman en hij wil ongetwijfeld nog verder. Hier zet de dichter een gevaarlijke stap. In de beklimming van de poëticale top laat hij het koord los dat hem verbindt met het communicatieve draagvlak. Tussen beide polen kan een ondoordringbare mist ontstaan, mist en misverstand,” analyseert Hedwig Speliers (in Poëziekrant, jaargang 29, nummer 2) de ‘hermetische professorenpoëzie’ van Willy Roggeman. Een gevaarlijke stap ja, maar een fascinerende. Je kunt aan zijn werk goed aflezen dat Roggeman ook sopraansaxofonist en bedrijver en liefhebber van jazz is. Hoewel ik niet zonder muziek kan, gaan mijn nekharen altoos recht overeind staan bij experimentele jazz. Ik heb daar absoluut niéts mee. Maar waar het betreden van ongebaande paden in de jazz me ergert, vind ik dat in de poëzie juist boeiend. Ik kan me zeer wel indenken dat Tante Marie moeite heeft met Het kardinaalsmeisje: Koelte. Gebaren in nylon bevelen / de rukkende vlieger opstand in het hart. / Kleurhemels staan in glas gesloten dozen. // Transparantie. Trilling van stemvinnen / in herfstaquarium. Knikkert het ritme- / kind wanhoop in de gleuven van het hoofd., maar om een niet direct te verklaren reden is dit mij volkómen helder.