woensdag 18 juli 2007

Vergeten we de schilder Pjeroo Roobjee niet
Pjeroo Roobjee viel al met zijn debuutroman De nachtschrijver (1966) in de prijzen. Als auteur heeft hij heel wat titels op zijn naam staan. Recente romans van zijn hand zijn De kleinzoon van de letterzetter, Van het nieuwland, Oude verf en Aderbloed in de kousenhoek. Hij publiceerde ook poëzie. Zo zag in 1969 bij Uitgeverij De Roze Ekstraverte Klaagmuurbibliotheek (‘met burelen in Gent, Amsterdam en Detroit’) de bundel De bleke gebeurtenismaker het licht. Met daarin verzen (acts, zoals hij ze zelf omschreef) als:

ik hoor je wel stem
mond plooi van Liefde
in mijn jas zitten brieven stofferig
uit frisco en uit goeree
uit bergen en uit amsterdam
uit alle belangrijke plaatsen
ik heb er kale kamers omgekleed tot Liefde
toen verscheen een ander dier en dat was jij
tot honger en dat is nummer twee
(te herinneren dat ik onhandig en met kunde
maar niet als medicus
een vlezelijkheid aan jou beging
de kamer was ons genadig: tot drank en wat nog meer
ellende gepromoveerd
en buiten bazig spelen lege trams volle zwarte taxies
iemand op baseballschoenen je hoort voetzweet op gummi zuigen
maar aan je ogen krijsen tranen: emotie 1965

Oei. Typische jongerenpoëzie. En wel érg gedateerd. Het valt nog mee dat het laatste woord niet als eemoosie is geschreven. Een groot dichter is aan Roobjee, zoveel moge wel duidelijk zijn, niet verloren gegaan. Roobjee is verder ook actief als acteur, entertainer, theatermaker en vertaler. Maar wat vooral niet vergeten mag worden is welk een enorm getalenteerd beeldend kunstenaar de man is. Hij maakt grafiek en tekeningen en uiterst aantrekkelijke schilderijen. Die hij voorziet van prikkelende titels die het doek veelal een meerwaarde geven.