Futuristen schreven gedichten waarin veel tussenwerpsels voorkwamen, bijvoorbeeld KARAZUK ZUK ZUK DUM DUM DUM, en pleitten voor expressieve typografie, en expressionisten en dadaïsten maakten gedichten in nieuwe, onbekende talen om aan te tonen dat alle talen gelijk waren, begrijpelijk of onbegrijpelijk, bijvoorbeeld BAMBLA Ó FALLI BAMBLA, en surrealisten pleitten voor het automatisch schrijven en het gebruik van originele metaforen, ze schreven bijvoorbeeld MIJN KURKEN BAD IS ALS JOUW WORMENOOG en ze legden uit waarom, omdat de betekenis van dit gedicht zich vanzelf openbaarde en dat was juist fysiek en metafysiek tegelijk. Existentialisten zeiden dat de metafysica in verval was, maar dat desondanks de objectiviteit bestond, en dat we geen juiste benadering hadden omdat intersubjectiviteit het belangrijkst was. En dat het erom ging dat alles authentiek was, en dat de geschiedenis en het verloop daarvan berustte op de filosofische vraag of je authentiek kon communiceren, en zo ja, dan kon de geschiedenis zinvoller zijn dan tot nu toe, als namelijk de transcendentale instantie zou worden vernieuwd. En volgens linguïsten was communicatie slechts een kwestie van deconstructie en kon je op verschillende manieren deconstrueren. En oude mensen vonden dat het met de communicatie bergafwaarts ging, omdat men elkaar niet meer recht in de ogen durfde te kijken en men de blik afwendde zodra die de blik van een ander kruiste, en dat men tegenwoordig alleen nog maar blinden recht in de ogen keek.’